Stichting Pensioenbehoud Als uw pensioen u lief is
Mevrouw drs. J. Klijnsma
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801
2509 LV DEN HAAG
Betreft: uw besluit tot instelling van Commissie UFR
Wassenaar, 3 januari 2013
Geachte mevrouw Klijnsma,
Naar aanleiding van uw besluit van 21 december 2012 met referentie AV/PB/2012/17948 tot instelling van de Commissie UFR geeft ons aanleiding tot de volgende reactie.
Zoals u bekend is er maatschappelijke onrust ontstaan over de effecten van de methode waarmee momenteel de toekomstige verplichtingen van pensioenfondsen worden gewaardeerd. Het is natuurlijk noodzakelijk dat pensioenfondsen worden gemonitord en het instrument van de dekkingsgraad is daarvoor een goed criterium. De waarde van de dekkingsgraad hangt mede af van de gekozen discontovoet voor toekomstige verplichtingen. Naar de mening van velen weerspiegelt de nu gekozen discontovoet van ca. 2,25% geenszins de werkelijke lange termijn rendementen van een groot aantal pensioenfondsen. Zo scoort het fonds Zorg en Welzijn gedurende de laatste veertig (!) jaar gemiddeld 9 % rendement. Uitgaande van de vuistregel dat een procent rendementsstijging overeenkomt met een stijging van 15 punten van de dekkingsgraad zou de werkelijke dekkingsgraad van Zorg en Welzijn ca. 100 punten hoger liggen dan de waarde die nu (op basis van 2,25%) wordt toegekend. Het gaat hier niet om een academisch meningsverschil. De dramatische consequentie van deze rekenmethode is dat honderdduizenden, zo niet miljoenen gepensioneerden op grond van een onrealistisch criterium hun oudedagsvoorziening ernstig in gevaar zien komen, terwijl zij in goed vertrouwen op hun latere pensioen niet in de gelegenheid zijn geweest om op andere wijze individuele besparingen op te bouwen.
Bovendien, en dat is zo mogelijk nog erger, zal een wijziging zoals voorgestaan door krachten van met name de werkgeverskant, leiden tot een essentiële wijziging van één van de basale elementen in het Nederlandse arbeidsvoorwaardenbeleid, dat in de afgelopen decennia één van de hoekstenen is geweest voor onze arbeidsvrede en een gematigde loonontwikkeling.
Naar onze opvatting dient er een fundamentele discussie plaats te vinden of de huidige methode om de dekkingsgraad te berekenen wel maatschappelijk aanvaardbaar en noodzakelijk is. Naar onze mening dient de evaluatie van toekomstige verplichtingen van een pensioenfonds mede gebaseerd te zijn op de gedurende een lange termijn door dat fonds gescoorde rendementen. Een risico-afslag hierop voor calamiteiten is gerechtvaardigd, maar een afslag van bijvoorbeeld 9 % naar 2,25% is absurd te noemen.
Tot onze teleurstelling blijkt uit de taakomschrijving aan de Commissie UFR dat deze commissie uitsluitend dient te onderzoeken of de RTS- methode een marginale aanpassing verdient in die zin dat de veronderstelling met betrekking tot de UFR, dat wil zeggen de te verwachten rentevoet over twintig (!) jaar na heden zou moeten worden aangepast met het oog op een structurele toepassing na 2013.
Naar onze opvatting zou de opdracht aan de commissie sterk moeten worden verbreed tot de algemene vraag welke structuur voor de disconteringsvoet het meest geschikt zou kunnen zijn binnen ons pensioenstelsel om de verplichtingen met looptijden tot 60 jaar te waarderen, zonder dat daarbij onverantwoorde risico’s worden genomen.
Gedurende de afgelopen ca. 50 jaar tot 2007 zijn er verschillende rentetermijnstructuren (RTS) gebruikt voor het berekenen van de pensioenverplichtingen, zowel een vaste als een variabele RTS. De huidige waarderingsmethode is pas vanaf 2007 van toepassing, zijnde de door minister SZW De Geus in 2006 als ministeriële regeling vastgestelde rentetermijn-structuur (rekenrente) “die gebaseerd is op de swapcurve in de markt voor Europees inter-bancaire swaps.” In 2007 kwam de aldus berekende discontovoet uit op ca. 4,8%. De daling in deze rente heeft veel te maken met de ‘goedkoop geld politiek’ van de ECB en de benarde situatie van de banken. De huidige stand van die rentevoet (RTS) weerspiegelt echter niet de gerealiseerde rendementen van pensioenfondsen. De gevolgde methode kunt u eventueel zelf wijzigen op basis van de resultaten van het door ons voorgestelde brede en principiële onderzoek. Na de afgelopen ervaringsperiode van 5 jaar zou het van grote wijsheid getuigen indien deskundigen het besluit van uw voorganger De Geus niet slechts marginaal maar in zijn geheel zouden toetsen aan de realiteit en de inmiddels verzamelde ervaring.
Tevens willen wij onze verbazing uiten over de samenstelling van de UFR-commissie. Zonder iets af te willen doen aan de kwaliteit en deskundigheid van de individuele leden kan men toch moeilijk andere dan bevestigende inzichten verwachten, wanneer instanties zoals DNB, CPB en een oud d.g. van uw eigen ministerie onder wiens leiding de huidige regeling is opgezet, alsmede enige hoogleraren die ook al sinds jaren als uw adviseurs bijdragen hebben geleverd, deze commissie bemensen. Dit doet onweerstaanbaar denken aan de ‘slagers die hun eigen vlees keuren’. Wij hebben gepleit en zullen blijven pleiten voor een echte onafhankelijke commissie van deskundigen, waarin met name ook enige buitenlandse deskundigen een bijdrage kunnen geven.
Wij doen een dringend beroep op u om ons voorstel in overweging te nemen. Een kopie van deze brief wordt verzonden aan de Vaste Commissie SZW van de Tweede Kamer.
Tot nader overleg en toelichting gaarne bereid,
hoogachtend, namens het bestuur,
mr. E.L. Daae
voorzitter Stichting Pensioenbehoud